“Sunday is Runday“ —en maar al te vaak wordt die lange duurloop op zondag gevolgd door een marathon zetelhangen en inhaaltelevisie. Gisteren keek ik “Wereldrecord“ met Maarten Vangramberen over de marathon. In 2014 finishte de Keniaan Dennis Kimetto in Berlijn als eerste onder de mythische grens van 2 uur en 3 minuten. Een bijna bovenmenselijke prestatie.
En als je erover nadenkt, veel succesvolle langeafstandslopers zijn van Keniaanse afkomst. Wat maakt hen zo onklopbaar? Wat is het Keniaanse loopgeheim? Uiteraard heb je hun harde leefomstandigheden, andere voedingsgewoontes, minutieuze techniek en onklopbare ambitie, maar er is meer. Kenianen zouden ook door hun lichaamsbouw een voordeel hebben. Zo maken hun lange en dunne benen hen mechanisch efficiënter dan toplopers uit andere delen van de wereld.
Dat zette me aan het denken: bestaat er dan echt zoiets als een runner’s body? Er doen veel veronderstellingen de ronde over hoe een (recreatieve) loper er eigenlijk uit moet zien. Terwijl je in de jaren 70 vooral jonge gazelles aan de start zag staan, maakte dit beeld eind jaren 90 plaats voor lopers van alle leeftijden, maten en vormen. En dat is ook net het leuke aan lopen: iemands PR vertelt je niet noodzakelijk hoe die persoon eruit ziet. Toch zijn de langeafstandslopers die het podium halen eerder rank en slank. Logisch ook: hoe minder iets weegt, hoe makkelijker je het kan voortbewegen. En dat geldt ook voor je lichaam.
Ik krijg vaak te horen dat ik een typisch loperslichaam heb en waarschijnlijk heel wat mensen achter me laat. Je kan me bezwaarlijk een trage slak noemen, maar ik word tijdens wedstrijden niet zelden voorbij gesneld door lopers die veel zwaarder, breder of gespierder zijn dan ik. Een laag lichaamsgewicht is dus niet alles —ervaring, intervaltraining, lange duurlopen, krachttraining en recovery zijn minstens even belangrijk. Maar laat dat je looppret vooral niet drukken. Als je twee benen en een gezond hart hebt, heb je een loperslichaam. Go for it!